Stotteren
Er kan sprake zijn van het herhalen van klanken, lettergrepen of woorden, het verlengen van klanken, het blokkeren van de spraak. Daarnaast kunnen er secundaire stotterverschijnselen voorkomen, zoals: het meebewegen van gezicht en/of lichaamsdelen, vermijden van bepaalde klanken/woorden en/of spreeksituaties.
Mogelijke oorzaak:
Zwakke aanleg voor timing van spraakbewegingen. Deze aanleg is vaak erfelijk, maar dat wil niet zeggen dat iedereen met de aanleg in zijn familie ook gaat stotteren. Daarnaast kunnen ook mensen zonder familiaire aanleg gaan stotteren. Omgevingsfactoren kunnen het stotteren doen toenemen of in stand houden.
Mogelijke gevolgen:
Meer of minder ernstige communicatieproblemen, spreekangst, minderwaardigheidsgevoelens, verminderd beroepsperspectief, vermijden van sociale situaties.
Logopedie:
De logopedist doet onderzoek en bekijkt hoe het stotteren zich heeft otwikkeld en in welke fase het stotteren is. De therapie wordt hierop afgestemd. Het is mogelijk dat de logopedist het advies geeft de behandeling elders voort te zetten, bijvoorbeeld bij een stottertherapeut of een regionaal centrum voor stottertherapie.
Stotteren bij jonge kinderen is vaak moeilijk te herkennen, omdat het meestal geleidelijk ontstaat. Zo vroeg mogelijk ingrijpen is wel uiterst belangrijk, want bij 5{2a600904e2445df62c1be572b1e64d0d79d4d055859bcea894dcda5d609a87a0} van deze kinderen kan onvoeiende spraak zich ontwikkelen tot chronisch stotteren.
Bron: folder ‘Wanneer spreken een probleem is’ van de NVLF